Home » Publication » Banning ABC Algemene Beginselen Contractenrecht: Opschorting Banning ABC Algemene Beginselen Contractenrecht: Opschorting Minos van Joolingen advocaat | partner Bel Minos van Bel Minos van × +31 73 692 77 52 +31 6 510 729 27 expertise: Ondernemingsrecht - M&A nieuwsbrief: Wilt u meer weten over dit onderwerp, schrijf u in voor onze nieuwsbrief E-mailadres(Vereist) EmailDit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd. 18 januari 2022 In een aantal korte blogs bespreken wij enkele aandachtspunten bij het sluiten van een overeenkomst en de uitvoering daarvan. Hierbij de achtste blog. De eerdere blogs vindt u hier. Commerciële contracten zijn wederkerig: beide partijen nemen een verbintenis op zich. De ene partij levert een goed of dienst, de andere partij betaalt daarvoor. Beide partijen zijn dan over en weer elkaars schuldenaar en schuldeiser. Partijen kunnen afspreken welke partij als eerste moet presteren. Als er geen termijn voor nakoming is bepaald, kan “terstond” aanspraak worden gemaakt op een bepaalde prestatie. Vloeit uit de onderlinge verhouding of het contract tussen partijen niet voort wie als eerste moet presteren, dan moeten partijen ‘gelijk oversteken’. Goede opgestelde commerciële contracten bevatten een duidelijke volgorde van presteren. De partij die op grond van de overeenkomst verplicht is om als eerste te presteren, kan de nakoming van haar verbintenis opschorten tot de wederpartij presteert, indien die partij na het sluiten van de overeenkomst bekend raakt met omstandigheden op grond waarvan zij op goede grond vreest dat de wederpartij de daartegenover staande verplichtingen niet zal nakomen (de zogenaamde onzekerheidsexceptie). Maar ook in andere gevallen is een schuldenaar die een vordering heeft op zijn schuldeiser, bevoegd de nakoming van zijn eigen verbintenis op te schorten tot de schuldeiser de vordering heeft voldaan. Die bevoegdheid bestaat: als de vordering van de schuldenaar opeisbaar is (bijvoorbeeld wanneer een voor voldoening bepaalde termijn ongebruikt is verstreken); en als de vordering van de schuldenaar een nauwe band heeft met de verbintenis die de schuldeiser niet nakomt: zij moeten tegenover elkaar staan. Zo staan hoofdverbintenissen (zoals levering en koopprijs) tegenover elkaar. Een hoofd- en een nevenverbintenis (zoals teruggave van een ontvangen goed) staan niet tegenover elkaar. Echter, ook bij voldoende samenhang tussen vordering en verbintenis kan opschorting gerechtvaardigd zijn. Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer vordering en verbintenis voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding (zoals dezelfde overeenkomst) of partijen op regelmatige basis zaken met elkaar doen of hebben gedaan. Een schuldenaar heeft geen opschortingsbevoegdheid indien: de nakoming van de verbintenis wordt verhinderd door schuldeisersverzuim. In dat geval is het aan de schuldenaar zelf toe te rekenen dat nakoming uitblijft; nakoming van de verbintenis door de schuldeiser blijvend onmogelijk is. Dan is opschorting niet tijdelijk. Andere acties zoals ontbinding zijn dan aangewezen; op de vordering van de schuldenaar geen beslag is toegelaten. Wanneer beslag niet is toegelaten, dan eist de aard van de betrokken vordering dat zij onmiddellijk worden voldaan (zoals voorziening in de eerste levensbehoeften). Dan dient opschorting eveneens niet mogelijk te zijn. Is beslag gedeeltelijk toegelaten (denk aan de beslagvrije voet), dan is opschorting eveneens gedeeltelijk mogelijk. Ook van vorenstaande regels kan in commerciële verhoudingen worden afgeweken. Opschorting is een verweermiddel, dat een schuldenaar te allen tijde kan inroepen. Dus ook in een procedure voor de rechter. Een bevoegd(elijk) gedaan beroep (zowel in als buiten rechte) heeft tot gevolg dat de schuldenaar niet tekortschiet, niet in verzuim raakt en ook niet schadeplichtig wordt gedurende de periode dat hij bevoegdelijk opschort. De schuldeiser kan dus ook niet ontbinden. Degene die zich beroept op opschorting, dat een tijdelijk “blokkeringsmiddel” is, moet wel in en buiten rechte aangeven wat hij uiteindelijk wil, bijvoorbeeld herstel van de volgens hem afgeleverde gebrekkige zaak en aanvullende schadevergoeding. Stelt de schuldeiser zekerheid voor de voldoening van zijn verbintenis, dan vervalt de bevoegdheid tot opschorting. Dat is ook logisch: de schuldenaar heeft zijn doel (te weten, nakoming) bereikt. Het is dus zaak ook het leerstuk van de opschortingsrechten goed voor ogen te hebben bij het opstellen van commerciële contracten. Zo kunnen wettelijke opschortingsrechten worden beperkt of juist uitgesloten. Ook is het mogelijk contractuele opschortingsrechten te creëren of uit te breiden. Heeft u vragen naar aanleiding van deze blog of heeft u andere ondernemingsrechtelijke vragen, neemt u dan gerust vrijblijvend contact op met Minos van Joolingen of één van de andere leden van de sectie Ondernemingsrecht. Delen: